1001 Gedichten

1001 gedichten

Zet ook uw gedichten op 1001Gedichten.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht
vorige gedicht

Vogelvlucht

Toen ik, voornoemd de dikke, te mager
bij de nonnen werd gedetineerd
geurden de geraniums nog naar de zomer
terwijl vanuit hoog in de eikenbomen
het dorp gaarde in de zomernevel
in een dagelijks aangelengde kom soep
klonk uit naastgelegen zijkamer
de buurvrouw die aan het klaverjassen was
en de buurman uitmaakte voor rotte vis
omdat hij niet goed te bedienen wist
en ik de verplichte drie pond aan
kwam tegen wil met dwang geslikt
waar het strandzand mijn beentjes
schuurde tot rood ontvellen toe
en de schelpen in de sigarenkist
op het even rode fluweel rammelden
in de bus van het touringcarbedrijf
al ging de tijd gewoon zijn gang
fietste ik toch over de spoorovergang
waar de wachter zich afvroeg
wat hij aan moest doen met dat jongetje
dat was komen aangelopen
tot die andere fietser daar passeerde
wel wist waar dat ik thuishoorde
ooit zag ik jonger nog eerder al
na de andere kant op te zijn gedwaald
het grote rode Jezuietenfort
waar de roomse adel werden gekneed
tot beelden in neogotische praal
en ik voor het leven werd gefascineerd
met een stroopvlek op het behang
en een Kniertje die de rekeningen steunde
waar achter het kanaal van hier tot daar
de stadskwekerij lag te wachten
op vers geknipt stekmateriaal
om aldaar versneden te worden
tot gestoken onder het platte glas
met op de paden de oude stad
die haar oorlogspuin offerde aan de bomen
voor de uitdijende buitenwijken
en de oude mannen van het Labre huis
allemaal tien sneden wittebrood
met vleesbeleg en zwarte thee
in de thermoskan meekregen
van de pater van de reclassering
kwam jaren later bij mijn afscheid
de mobiele kraan met zijn giek
het ding op zijn plaats zetten
en ik dag in dag uit de Bosweg afreed
om die geraniums te potten
de vaste planten te scheuren
en het mij geenzins ontging
wat er aan schoons passeerde
als een nieuwe Maan
die haar plaats en eer opeiste
in de dans rond de goden
met achter de muur de doden
de joden die daar uitkeken
naar de plichtsgetrouwe wijkagent
ging de Zon toch gewoon rood onder
tussen de bomen van het Helders Hof
dat ligt ergens tussen Kavel en Horst
waar een halve eeuw verdween
om ruimte te geven aan
de aspergeteler die op fietsers hoopte
wat van zijn handel te verkopen
en een fles wijn wit er bij te slijten
zodat het huurbusje in de hoosbui
de boedel droog kon vervoeren
naar de school van de boeren
van de tuinders, buitenlui
en van de bloemenmeisjes
omwille van de kost toe
het verkochte huis verliet
waar de biggen opengesneden
terecht kwamen in de ton van Son
met een ruikertje mee voor thuis
als dank reed de bus vol terug
van de rand van Nederland
nog voor de zanger zijn vlinder
aan de stadspoort zag drijven
met de oude benedenstad
door de gemeenteraad gesloopt
tot de grond toe ze met de kaalslag
niet beter wisten te redden
wat nog te redden viel
reed ik met een kar vol kramen
de steile straat naar boven
om die op de weekmarktplaats
af te haken en neer te zetten
en snel terug naar de hoerenbuurt
om er nog een aan te haken
ondertussen kwaakten de kikkers
in het ven voor de wetenschap
met afgeknipte vingerstompjes
aan hun poten voor de herkenbaarheid
tussen Pecten maximus en Zostera marina
in de beek langs de zandberg
maar ook bleef ik het zomerse zandpad
koesteren uit mijn jeugdverhaal
om de lucht van aangebrande piepers
die een tikje waren aangezet
bij te kunnen zetten in de glazen kast
ging de tijd zijn versnellende gang
en keek ik naar de boerenjongens
die het bier verkroppend van de zondagavond
lagen te slomen in de banken
waar ik mijn schoolse kennis sleet
omwille van het oudbakken brood
te vergeten dat wij spoelden met slappe thee
bij ons thuis achter de naaimachine
gezeten ik mijn moeder zag
dacht ik weer aan de dagen
waar ik het graatmotiefje bestudeerde
in de jas van mijn nog jonge vader
vanaf het kussentje op de bagagedrager
met aan elke kant een beentje
dreigde een inktzwarte onweersbui
over de rivier met zijn sleepboten en aken
mijn vader met een nat pak daar te halen
omdat het laatste ijs al was gaan kruien
aleer de kruidenier kon roepen
er uut er uut de Waal die kruut
stonden de ijsbloemen op de ramen
en liep de kade onder tot in de achterstraat
kropen wij door het hek van het beloofde land
om de legionair te daar te straffen
die onze lieve heer had geslagen
en ons bemoeiden met het beraad
bij Annas of was het Kajafas
tussen die vervloekte farizeeërs
die vijftienhonderd gulden vroegen
voor mijn eerst Renaultje vier
waarmee wij richting Bretagne reden
achter die Jacobsschelpen aan
wat niet kon voorkomen
dat overal de lanen werden kaal geslagen
en de jong getrouwden in de doorzon
werden opgehokt terwijl de leeuweriken
de platte daken voor lief namen
om daarna voorgoed te verdwijnen
met de trolleybus die werd opgeheven
de school zijn jaren telde
en de kinderen groeiden
werden wij de ouders oud.

Guido van Geel

vorige gedicht
Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

Geplaatst op

Over dit gedicht

'Tussen geboorte en dood ga ik problemen uit de weg', zei hij tegen beter weten in en hield de moed er in.

Geef uw waardering

Op basis van 4 stemmen krijgt dit gedicht 3 van de 5 sterren.

Social Media

Tags

Guidovangeel

Reacties op ‘Vogelvlucht’

Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit gedicht, een reactie plaatsen kan hieronder!

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!

Vogelvlucht